Arnhem 1944 – 1947
Op 17 september zaten we, mijn ouders, zusje van bijna 4 en ik, twee jaren jong, in de kelder onder ons huis. Moeder had voor matrassen, dekens, voedsel en kaarsen gezorgd.
Angstig zaten we daar bijeen. Boven ons hoorden we zware voetstappen. Er was geweervuur en zo nu en dan een harde knal, mogelijk van een handgranaat.
In onze straat, die uitkwam (en nog steeds uitkomt) bij de brug, veroverden para’s huis voor huis. Veel van deze informatie en verhalen heb ik van horen zeggen, na de oorlog. Al met al hebben we zeker zo’n vier dagen en nachten in de kelder doorgebracht.
Toen werd het weer rustig. Als eerste ging vader boven poolshoogte nemen en hij vertelde van de ravage, die in onze winkel en woonhuis was aangericht. Na wat ruimen, konden we het weer een beetje bewonen. De bovenverdieping was gelukkig niet beschadigd. We konden weer in ons eigen bed slapen.
Maarrrr….
In verband met het aanleggen van een verdedigingslinie tussen de Rijn en de Veluwe, moest de stad na de Slag of beter Operatie Market Garden, leeg! Bijna niemand begreep waar dit voor nodig was, maar er stonden zware straffen op, wanneer je niet vertrok.
Op die 23e september verordonneerde de bezetter alle inwoners van de stad, maar liefst 18.000 mensen, de stad te verlaten. En niet alleen in Arnhem, ook in Oosterbeek, Heelsum, Renkum, en Wageningen moesten alle inwoners vertrekken! Waar moet je dan heen?
Misschien had je kennissen of familie in de omgeving? Maar op zo’n korte termijn was het niet eenvoudig onderdak te vinden. Vanuit Arnhem in het oosten kon je via Velp en verder.
Naar het zuiden, over de Rijn, hadden niet veel mensen zin in. Dat was oorlogsgebied.
In het westen kon je via Oosterbeek wegkomen, hoewel daar tijdens de Slag veel gevochten was. Op die 23e of 24e september moesten we dus gewoon wegwezen.
Mijn ouders kozen de weg via noord, richting Otterlo. Daar werd in een klein boerderijtje overnacht. Het was er overvol, daarom moesten de meeste evacués verder trekken. Mijn ouders met een kind van 4 en één van 2. Geen vervoermiddel.
Je zag er vele van , van kruiwagen, boerenkar, ’n enkele fiets met houten banden, tot kinderwagens met een baby erin en allerlei spullen er op gestapeld. Hadden wij ook maar zoiets. Regelmatig moesten vader en moeder ons een tijdje dragen. Daarbij kwam dat moeder drie maanden zwanger was!
En ja, ze hadden enkele maanden geleden twee prachtige Gazelle fietsen aangeschaft. Beter beleggen in goederen, dachten ze, dan het op het onbetrouwbare banksysteem te rekenen.
Al na een paar weken moesten ze deze alweer afstaan aan de bezetter.
Van Otterlo gingen ze zonder een echt plan op weg richting Amersfoort. Het kan bijna niet dat ze daar na een dag aankwamen. Dus hebben ze ergens overnacht. Uiteindelijk kwamen ze aan in Hoogland, een dorpje vlak bij Amersfoort, vonden onderdak bij een vriendelijke boer en we hadden het goed van eten en slapen.
Vader werd wel ingezet als boerenknecht. Hij moest wel de kost voor ons allen verdienen.
We woonden en sliepen in zo’n kelder onder de opkamer, met ramen tegen het plafond. Je zag de voeten van iemand die daar buiten voorbij liep. Op een dag vloog er een granaatscherf door een raam, die bleef steken in het jasje van mijn zusje dat daar aan een spijker hing.
Moeder vertelde, dat ik van schrik poepte en plaste in mijn luier!
In maart 1945 werd mijn broertje geboren op de keukenvloer. Na acht maanden werd het einde van deze gruwelijke oorlog getekend. Het duurde nog een half jaar voordat de Arnhemmers terug naar huis konden. Eerst moest er puin en gevaarlijk materiaal geruimd worden. Mijn vader mocht al eerder terug naar ons huis. Van 14 t/m 17 mei 1945 kreeg hij toestemming om uit te zoeken of hij de bakkerij weer bruikbaar kon krijgen. Dat viel erg tegen, want vrijwel alles was geroofd. (zie foto van vergunning) Wel vond hij nog onze radio in een ton onder een laag kolen en hij werkte nog!
Vanaf de periode 1946/47 heb ik eigen herinneringen. Heb nog gelopen op de Baileybrug, die voor nood naast de verwoeste Rijnbrug was gelegd. Dat was wel een beetje angstig, want er lagen losse planken op als rijvak en daartussen grote kieren. Ik stond een keer bij de Zypsepoort te kijken naar een lange colonne Canadese legervoertuigen. Uit een passerende jeep gaf een soldaat mij een reep chocola. Toen het meeste puin geruimd was, kwam het openbaar vervoer weer op gang. De trams kwamen niet meer terug. Van bussen was nog geen sprake. We werden vervoerd in vrachtwagens van het leger. Met een zeil erover en twee houten banken aan weerskanten. Bij het instappen werd je geholpen door een soldaat, want de achterkant was heel hoog. Zeker voor een ventje als ik. Overigens hielpen ze liever jonge meiden de “bus” in!
Peter van Onna
©foto’s: Gelders Archief